Vroege historie 1818-1938

De Leusderhei is met zijn uitgebreide heilandschap buiten stedelijk gebied al ver in de historie een aantrekkelijk gebied voor militaire gezaghebbers voor het houden van kampementen en oefeningen.

Het gebied kwam in verbinding met de 'bewoonde' wereld door de aanleg van de weg tussen Utrecht en Amersfoort rond 1650. In die tijd werden de eerste gebouwen aan deze weg gebouwd als rustplaatsen voor reizigers en de paarden van de postkoetsen. Een van die gebouwen kreeg de naam Huys ter Heyde en lag zoals de naam doet vermoeden ter hoogte van het huidige dorp Huis ter Heide. De route van de postkoets van Amsterdam naar Arnhem doorkruiste ook dit gebied, maar dan in Noord-Zuid richting. Het gebied lag halverwege de route en er werd hier een gebouw gebouwd dat dienst deed als Herberg en rustplaats. Het kreeg de toepasselijke naam Huis ter Halve, al spoedig het centrum van een nieuw dorp. In 1837 krijgt deze streek bij Koninklijk besluit de naam Soesterberg. Het heidegebied wordt gebruikt door agrariërs, die zich met name bezig houden met schaapskuddes en bijenteelt.

Het uitgebreide heidelandschap was een geschikte plek voor het samenbrengen van grootte hoeveelheden militaire troepen. Al in 1629 werden hier troepen gelegerd om te strijden tegen de Spaanse bezetters, en heroverden zij met succes Amersfoort op de Spanjaarden in Augustus 1629. Ook in het oorlogsjaar 1672 wordt een deel van de heide gebruikt voor een kampement van gemobiliseerde soldaten. Helaas kunnen zij niet voorkomen dat de Fransen Amersfoort bezetten. In september 1787 verzamelden zich weer een grote troepenmacht op de Leusderhei, in afwachting van de oprukkende Pruisen. Gedurende de maand dat ze hier gelegerd lagen trokken zij veel dagjesmensen.

Franse tijd

Ten tijde van de Napoleonse bezetting wordt in 1804 door de Franse Generaal De Marmont dit gebied uitgekozen om duizenden Franse en Bataafse militairen te herbergen. Aanvankelijk gebeurt dit in tentenkampen, maar na een ziektegolf ontstaat meer structurele infrastructuur. Wegen worden verbeterd en uitgebreid. Er worden barakken en andere gebouwen voor de militairen gebouwd en er worden talloze waterputten gegraven voor drinkwater van de soldaten en hun paarden.

Handelslieden trekken naar de soldaten en hieruit ontstaat het gehucht Austerlitz. Om verveling tegen te gaan wordt in september 1804 in27 dagen tijd een overwinnaars monument gebouwd. Een houten trap tegen een hoge zandberg met op top een houten obelix; de Pyramide van Austerlitz. Later wordt deze houten obelix vervangen door een stenen exemplaar.

In de loop van de 19e eeuw besluit men de erosie van de zandvlakten door wind en weer tegen te gaan door grote delen te bebossen. Tussen de buitenste grensgebieden van de gemeenten Zeist, Soest, Amersfoort, Leusden en Woudenberg blijft een groot heidegebied, wat bekend komt te staan onder de naam Leusderheide.

Het Franse kamp werd destijds al aangeduid als het Kamp bij Zeist, maar qua ligging heeft het niets te maken met het latere Kamp bij/van Zeist van het Nederlandse leger en de Leusderhei. Vandaar dat er hier niet verder ingegaan wordt in de geschiedenis van dit Franse kamp.

1818-1914

Na de Franse bezetting wordt in 1818 in het gebied dat voor militaire oefeningen werd gebruikt langs de grens van gemeente Zeist weer een kampplaats ingericht. Het is niet een permanent kamp met vaste infrastructuur, maar een terrein dat in de zomer gebruikt wordt voor oefeningen en waar dan een tentenkampement opgezet wordt. De opzet is hetzelfde als het voormalige Franse kamp bij Austerlitz, maar dan een stuk noordelijker gesitueerd; "een tot dit doel aan het Rijk behorende terrein, gelegen bij het gehucht Soesterberg, Zuidwaarts van den Straatweg van Utrecht over de Bildt naar Amersfoort”. Dit terrein krijgt informeel de naam Kampveld bij Zeist. Op 4 september 1853 wordt "Kamp bij Zeist”  de officiele naam, wat later verbasterd wordt tot Kamp van Zeist, alhoewel slechts een klein deel op Zeister grondgebied ligt.

Op het terrein van circa 4000 meter lang van Zuidwest- naar Noordoostelijke richting en circa 700 meter breed, vormen 24 waterputten de basis-structuur van het kamp. Er deden 24 bataljons mee, dus 1 bataljon per waterput. Bij de waterputten werden de veldkeukens gesitueerd en daarom heen een tentenkamp, gescheiden naar rang. Er waren slechts enkele vaste bouwwerkjes, zoals houten paardenstallen en een kampwachters-woning.

De grootschaligheid van het kamp komt goed naar voren uit het aantal soldaten wat er gedurende oefeningen gelegerd waren: ruim 10.000 in1818 en zo’n 12.000 in1828. Beide oefeningen werden onder Koninklijk toezicht uitgevoerd, waarbij er defilee langs de koning werd gegeven.

Op 4 october 1828 bezoekt de Koning de oefeningen in het kamp, die onder bevel staan van Prins Frederik. En 4 september 1853 wederom. Tijdens de oefeningen in de eerste 3 weken van september 1854 heeft de Koning zelfs een eigen gedeelte in het kampement. De weg vanuit het centrum van Soesterberg naar het kamp die in de volksmond Kampstraat genoemd werd, wordt vanwege die bezoeken ook wel de Koningsweg genoemd. Het krijgt later (30 Juni 1925) de officiële naam Kampweg. De oefeningen trokken duizenden handelaren, familie, muzikanten, boeren en toeschouwers, en hadden met braderieen en ander vermaak een hoog amusementsgehalte.

In de tweede helft van de 19e eeuw worden de oefeningen minder grootschalig. Het Kamp wordt voornamelijk gebruikt door de Artillerie. Deze zijn in Utrecht gelegerd en betrekken 's zomers voor meerdere weken het kamp voor uitgebreide oefeningen. Zo wordt er met verschillende kanonssoorten en kalibers geschoten vanuit de westrand van het Kamp de hei op. Elk kanon had zijn eigen geprojecteerde baan. In 1861 wordt de grens van het kamp afgebakend met genummerde limietpalen.

            Vanaf 1873 trekken 's zomers ook de Genisten vanuit Utrecht naar het Kamp van Zeist. De Genietroepen hebben garnizoen in de Willemskazerne in Utrecht. Oefeningen houden ze voornamelijk bij het Fort Vossegat en ook het Fort aan de Biltstraat. In 1877 brandt de Willemskazerne af en vinden de Genietroepen onderdak in de Damlustkazerne te Utrecht.

Het eerste Genie-kampement van 1873 wordt ten noorden van de waterputtenlijn aangelegd, vlak ten zuiden van de percelen aan de Amersfoorte Straat. Het terrein wordt omgeven met een aarden verdedigingswal (Enceinte). De restanten hiervan zijn nog terug te zien langs de Van Rooyenweg ter hoogte van de bocht ten oosten van de Olivier Kettingkazerne.
De Vesting- en Veldartillerie bezetten westelijke delen van het kamp.

 

Het kamp van 1873, zoals in 1868 oorspronkelijk al ontworpen.

Een grotere versie van de afbeelding met zoom-mogelijkheid vindt u hier Kaart 1868.jpg


Collectie SLS3945

 


Vanaf 1879 is het gehele terrein van het Kamp bij Zeist exclusief voor de Genie. Zij gebruiken voor de legering echter niet de oude lokatie van 1873, maar een terrein een kleine 2 kilometer naar het oosten, wederom omgeven met een enceinte. Deze wallen zijn nog steeds zichtbaar op de huidige landkaart, aangeduid als Oude Kamp, en in het huidige landschap (aan weerszijde van de Kolonel Van Rooienweg ter hoogte van Kampoord).

 In 1880 verrijst hun kampement verder naar het westen, bij de Zeister grens, op de plek waar eerder de Artillerie-kampementen waren. Het nieuwe Genie kampement wordt weer aangelegd als Enceinte met verdedigingswallen en schanswerken, en dit zal uiteindelijk het vaste legeringsgebied blijven.
Jaarlijks trekken de Genie-troepen in de zomer vanuit Utrecht naar het Kamp van Zeist voor zeven weken oefening in het veld. Vanuit de kazerne trekt men te voet door de stad naar Fort De Bilt. Dit gaat gepaard met het zingen van marsliederen, en vanaf 1887 muziek van het Fanfarekorps van de Genie.
De mars duurt drie en een half uur en gaat vanaf de Damlustkazerne over het Metalen Kruis, de Catharijnesingel, Vreeburg, Lange Viestraat, Potterstraat, Voorstraat, Witte Vrouwenstraat, Biltsche Straatweg dan verder richting Zeist. Bij Fort de Bilt worden enkele wagens met explosieven toegevoegd aan de colonne, waarna men zonder de fanfare via de doorgaande weg vertrekt naar Soesterberg. Bij uitspanning Huis ter Heide wordt een rustpauze gehouden. Bij de meegetrokken marketenters kan men bier uit een vaatje bestellen om de dorst te lessen, waarna de het laatste stuk over de Amersfoortse Straat wordt afgelegd naar het Kamp. 
Het kamp is al eerder gereed gemaakt door een eerder vertrokken ploeg.
Na zeven weken veldoefening gaat men op zaterdagochtend dezelfde route terug, om rond 11 uur in de ochtend dan weer in Utrecht aan te komen. Zo arriveerden de troepen zaterdag 17 augustus 1889 om 10.30 uur in Utrecht terug uit het Kamp van Zeist. In 1896 keert men terug op 18 juli.
Een reguliere dag in het kamp begon om half vijf ’s ochtends met de reveille. In een uur tijd kon men ontwaken, wassen en eten, waarna iedereen op appell de orders voor de ochtendoefeningen ontving van de kapitein van de week. De ochtendoefeningen duurden tot half twaalf, waarna men 2,5 uur de tijd had om te eten en te rusten. Om twee uur begonnen de middag oefeningen tot half zes, onderbroken met een half uur pauze om half vijf. Na anderhalf uur corvee zoals aardappels jassen, kon men de avond vullen met eten, drinken en ontspanning in de cantine en het militaire tehuis. Na het slaan van de taptoe door de tamboers trad de avondrust in en sliep men op hun britsen in de witte linnen tenten.

In de jaren erop kreeg het kampement op die plek een meer vaste structuur. Er wordt een rijkswoning gebouwd voor de kampopzichter, alsmede een hospitaalbarak en een ontspanningstehuis (Militair Tehuis). Exacte datum van de bouw is onbekend, maar op een kaart uit 1868 staan deze vaste gebouwen al geprojecteerd. Tevens hebben er in de loop van de jaren verschillende houten wachtgebouwtjes gestaan bij de ingang aan het einde van de Kampweg.

In de jaren erna tot de eeuwwisseling wordt dit uitgebreid met een Officierscantine, een kantine gesplitst voor onderofficieren en manschappen, Ambulance, apotheek, magazijn met werkplaats, stallen, een loods en uiteindelijk 2 ziekenbarakken en logiesbarakken. In het jaar 1901 wordt het eerste stenen gebouw neergezet in het midden van het Kamp van Zeist. Het gebouw deed dienst als woning van de kampcommandant en administratie-kantoor. De situatie van de woning in Kamp van Zeist was pal ten oosten van de huidige oostelijke hal van het Luchtvaartmuseum.  Het is begin jaren 90 afgebroken. Uiteindelijk waren er 2 woningen: 1 voor de Kampcommandant en 1 voor de opzichter (Politietroepen).

De uitgestrekte heide bij het kampement leende zich bij uitstek voor grootscheepse Oefenwerkzaamheden. Deze bestonden met name uit het aanleggen van veldversterkingen, loopgraven, verdedigingswerken en versperringen. Hoewel overgroeid met struiken en boompjes, zijn deze loopgraven nog altijd goed te zien langs het fietspad langs het oude rioolzuiverings-terrein. Werkzaamheden van de Sappeurs en Mineurs, die het merendeel van de Genie vormden. Naast het opbouwen van dit soort werken, werden er ook oefeningen gedaan in het vernielen van dit soort werken. De explosieven hiertoe werden opgeslagen in het zgn. Kruithuisje; een houten gebouw met aarden wallen er omheen. De aarde wallen eromheen dienden een eventuele ontploffing te smoren. Het lag even ten noorden van de huidige Algemene Begraafplaats

Verder oefenden er ook telegrafisten met veldtelegraaf en veldtelefoons elders op het terrein.

Op 31 Augustus 1903 wordt Koninginnedag in het Kamp van Zeist gevierd, waarbij de bewoners van Utrecht, Soesterberg, Zeist en andere burgers welkom zijn. Een kanonschot opent de feestdag om 5 uur ’s ochtends. Een muzikale parade wordt op het terrein en op de straatweg naar Soesterberg gehouden en ’s middags vinden er wedstrijden plaats in het kamp. Een soortgelijk feest wordt weer gehouden op de verjaardag van de Koningin-moeder op 2 augustus 1904.

Op een gedeelte van de Leusderheide naast het Kamp worden schietbanen aangelegd voor het vuren met geweren, karabijnen en pistolen. In 1908 waren er dit er  5, in lengte varierend van 350 tot  700 meter. Deze worden met name op zaterdagen gebruikt. De dagindeling is dan in de ochtend excercitie en schietoefeningen. Na een inspectieronde is men de middag en de zondag vrij. De verlofgangers kunnen dan huiswaarts gaan.

Een deel van het totale oefenterrein had een glooiing en lag op 50 meterboven de zeespiegel. Hierom werd het oefenterrein benoemd als Hoogte 50. De (afgesloten militaire) weg die hedendagen loopt van de Amersfoorstestraat langs Jongerius en de Militaire Sporthal draagt deze naam nog altijd. Vanaf 1907 was dit het vaste oefenterrein van de Spoorwegtroepen.

 De Spoorwegafdeling was een aparte afdeling van het Korps Genietroepen. Dit is een eenheid die in oorlogstijd de spoorwegen draaiende moest houden en aanleg en reparaties van spoorbanen moest uitvoeren, alsmede machinist-werkzaamheden moesten kunnen verrichten. Aan de andere kant leerden zij ook hoe spoorbanen en bruggen te vernielen.

Vanaf 1887 oefenden zij op een terrein bij de Biltse/Vuurse Duinen. Wegens de ophand zijnde uitbreiding van het spoorwegrangement van station Bilthoven moest er een nieuwe plek gevonden worden voor een oefengebied voor de SpoorwegTroepen. Logischer wijze werd deze geprojecteerd bij het GenieKamp op de Leusderheide. Voor de aan- en afvoer van zwaar oefen-materiaal zoals spoorbielzen, brugdelen en hout was de aanleg van een spoorlijn naar het oefengebied wenselijk. In 1903 wordt er een verzoek gedaan voor het plaatsen van een smalspoorlijn vanaf Station Huis ter Heide langs de Amersfoorstestraat naar de Leusderheide of vanaf Station Zeist door de bossen naar de Leusderhei. In 1904 wordt voor de eerste optie gekozen. Vanaf Huis ter Heide loopt dit spoor langs de Amersfoorsteweg door het dorp Soesterberg heen. Voorbij het dorp buigt hij vlak voor het Cenakel naar het zuiden, via de Korndorferlaan (in die tijd nog Oude Kampweg geheten) naar de Leusderhei. Aan het einde van de Korndorferlaan splitst de lijn zich in tweeën, met 1 tak westelijk naar het Kamp van Zeist en de 2e tak oostelijk naar het Geniekamp en Spoorwegtroepen-oefenterrein. In 1907 wordt deze 'Genielijn' in gebruik genomen. Het oefenterrein bij De Biltse Duinen is opgeheven en de Spoorwegtroepen hebben hun eigen oefengebied ten zuiden van het GenieKamp op de Leusderheide.

Bij de splitsing van het smalspoorlijntje stond aan de rand van de Leusderhei een boerderijtje uit het midden van de 19e eeuw. De officiële naam van deze boerderij was eerst Kamplust, maar het werd later in de volksmond bekend als 'het Blauwe huisje'. De uitbater verdiende een goeie cent door het tappen van bier voor de soldaten van het nabij gelegen Kamp.

Over het smalspoor werden op lage platte wagons materiaal, zoals spoorstaven, bielzen, grind etc, vervoerd. Op Hoogte 50 werden deze materialen opgeslagen. Hiervoor hadden de Genisten de beschikking over 1 kleine stoomlocomotief, die de naam 'Schoorl' droeg. Rond 1910 werd een tweede stoomlocomotief in gebruik genomen, de 'Zeist'. Tegen het weekeinde werden de verlofgangers (tegen 10 cent betaling) met het treintje met wagons van het Kamp naar het station Huis ter Heide gebracht om vanaf daar verder met de trein huiswaarts te reizen. In 1913 werd de Schoorl vervangen door de loc 'Soesterberg'.

Ook bij Hoogte 50 verschijnen er in de loop van de jaren permanente gebouwen, zoals Kantines voor Officieren, Onderofficieren en Manschappen en ook hier een Militair Tehuis. Daarmee stond het los van het Kamp van Zeist.

Ook vanuit de andere Garnizoensstad uit de buurt, Amersfoort, trekken 's zomers troepen naar de Leusderhei voor oefeningen. Dit zijn met name huzaren van de Cavalerieschool en Infanterie vanuit de Juliana van Stolberg-kazerne. In 1856 doet het Ministerie van Oorlog een eerste verzoek om een deel van de Leusderhei op Amersfoorts grondgebied te kopen. Het verzoek wordt niet gehonoreerd, maar wel worden delen van het terrein vanaf 1872 verhuurd voor oefeningen. Met name voor schietoefeningen. Aanvankelijk wordt overeen gekomen dat er in de maand augustus op de maandagen, dinsdagen, donderdagen en vrijdagen tussen 7 en 13 uur geschoten mocht worden. Het Ministerie van Oorlog betaalt hiervoor f 250 huur. In 1873 en 1874 wordt het gebied uitgebreid en mag er respectievelijk ook in september en in juli gebruik van de terreinen gemaakt worden. De huurprijs stijgt hierdoor. Vanaf 1882 zijn ook oefeningen van de Rijdende Artillerie in het gebied toegestaan. In juni 1886 doet de Eerst-aanwezend Ingenieur der Genie ter Amersfoort een verzoek om het terrein van de Leusderheide ten westen van de weg Doorn-Amersfoort te mogen kopen, blijvend voor militaire oefeningen. Het terrein omvat circa 875 hectare. Aanvankelijk bedraagt de vraagprijs f 125 per hectare. Op 27 december 1887 is de koop een feit voor het bedrag van f 70.000,-. Naast het gekochte terrein, werd ook nog altijd met regelmaat delen van Den Treek gehuurd voor bepaalde oefeningen.
In de Noordoost-hoek van de Leuderhei bij Oud-Leusden worden schietbanen aangelegd voor de in Amersfoort gelegerde troepen. De Huzaren komen ter paard, waartoe een grote stal wordt gebouwd waar de paarden kunnen staan als de soldaten schieten op de schietbanen. Tevens wordt vlak naast de Doornsegrindweg een paardenrenbaan aangelegd, waar de huzaren renwedstrijden houden, al dan niet met springhindernissen.

1914 -1918

De 6-7 wekelijkse zomeroefeningen gingen door tot 1914. Indat jaar brak de Eerste Wereldoorlog uit en werden de troepen gemobiliseerd in verschillende delen van het land.

Tijdens de eerste maanden van de Eerste Wereld Oorlog worden veel Belgische militairen die de grens oversteken door het neutrale Nederland geïnterneerd. Het Kamp van Zeist wordt in oktober 1914 aangewezen als op te zetten interneringskamp voor deze Belgische militairen. Het kamp wordt daarvoor enorm uitgebreid met een veelvoud aan houten legeringbarakken, Kantines en Keukens. Aan het einde van de Richelleweg (toen nog niet zo geheten) verrijst een houten badhuis.

De werkzaamheden worden uitgevoerd door Genisten in samenwerking met een Aannemer. Het ontwerp van de gebouwen van het kamp is identiek als het kamp bij Harderwijk. De Spoorwegtroepen helpen bij de bouw van het kamp. Vanaf station huis ter Heide worden grote hoeveelheden hout via het smalspoor naar het Kamp vervoerd, alsook meubilair, dekens en andere voorraden. De Genie-officier die belast was met de kampopbouw was Kapitein Beltman. In het stenen kamp-bureau-gebouw werd de administratie gevestigd van het kamp, terwijl de rest van het oude Nederlandse kamp gebruikt werd door de bewakers en andere nederlandse soldaten.

Het internerings-kamp was groots met tientallen slaapbarakken. In totaal was er ruimte voor 12.000 Belgische militairen. Deze mochten het kamp niet uit en hadden wat verplichte werkzaamheden. Ze werden bewaakt door Nederlandse soldaten. Het kamp was aangelegd in de heide en droge zandgrond, zonder bestratingen. In de zomer ontstond er één grote stofwolk en in de regenachtige herfst één modderpoel. Naast de verplichte werkzaamheden probeerden de Belgische militairen de tijd te doden d.m.v. het aanleggen van tuintjes, handenarbeid, kegelen en muziek maken. Daarnaast hadden ze een eigen krantje. De verveling sloeg echter gauw toe. Samen met de troosteloosheid van het kamp, de dure kantineprijzen en de strengheid van de bewakers leidde dit tot onvrede en onrust. Dit komt tot uitbarsting op 2 en 3 december 1914. Drie militairen probeerden in burgerkleding uit het kamp te ontsnappen, maar werden betrapt en opgesloten. Dit was de vonk die de bom voor de duizenden ontevreden Belgen deed ontploffen en er brak een opstand uit. De Nederlandse bewakers openden het vuur op opstandelingen die probeerden uit het kamp te breken, met als gevolg 8 doden en 18 gewonden. De slachtoffers werden begraven op de katholieke begraafplaats in Soesterberg.

Voor de Belgische vrouwen en kinderen was er een kamp aan de Amersfoortsestraatweg. Dit kamp heette Albertsdorp, het was gesituateerd op het terrein van de Protestanten Militaire Bond, waar nu de Meijerij staat.

Na afloop van de oorlog in 1918 repatrieerden de Belgische vluchtelingen. Het Geniespoor wordt daarbij weer intensief gebruikt. September 1918 wordt het interneringskamp opgeheven. Van 13 december 1918 tot 10 januari 1919 werd het kamp voor een groot deel ontmanteld. Daarbij werd 96 ton aan materiaal via het smalspoor en de trambaan naar Amersfoort afgevoerd. Daarna werd het resterende gedeelte van het kamp gebruikt voor de demobilisatie van Nederlandse soldaten: het Algemeen Demobilisatiepark. Stapels ingeleverde uniformen en uitrustingsstukken werden opgeslagen in het kamp. Een groot deel werd door mot en schimmels aangetast en leverde ophef in de nationale pers op. Dat haalde echter weinig uit en grote hoeveelheden voorraden kwamem bij het opheffen van het kamp in de grond terecht. In jaren 80 en 90 kwamen restanten hiervan bloot bij de graafwerkzaamheden aan de A 28 snelweg en bij de bouw van de huizen van Mercury en Gemini. De toenmalige Soesterbergse jeugd vulde uren in het zoeken in het mulle zand naar koperen uniformknopen, regimentsemblemen, kokardes, ivoren naamplaatjes en dergelijke. Ook kwamen er nog overblijfselen van de Belgische 'bewoners' boven, zoals Belgische glaswerk, gebruiksvoorwerpen, ambachtswerk, en andere voorwerpen.

1918-1938

Vanaf 1918 gaat de Vestingsartillerie weer gebruik maken van het Kamp van Zeist en wel voor de nieuw opgerichte Luchtafweerafeling en de Luchtafweermotorbaterij. De plek is ideaal om te oefenen met luchtafweer geschut in combinatie met de net opgerichte Luchtvaarafdeeling op Soesterberg. Gedurende de zomermaanden (Mei-September) wordt het kamp weer gebruikt voor veldoefeningen en praktijkopleiding. 
In 1922 werd dit het Korps Luchtdoelartillerie, met garnizoen in de Hojelkazerne aan de Croeselaan te Utrecht, Zowel de manschappen als de kaderopleiding (School Reserve Officieren) trokken regelmatig ten velde voor oefeningen, zowel een terrein bij Den Helder, als het Kamp van Zeist.  Kanonnen oefenden in mikken op doelen die aan staalkabels hingen, die aan hoge palen gespannen waren. Voor die palen en de kanonnen werden grote langwerpige loodsen gebouwd. Ook werd er geoefend met zoeklichten. Zo stond er in Soesterberg een 10 cm tl. luchtdoelkanon voor oefendoeleinden en proefnemingen.
Gezien het kamp voor tijdelijke oefeningen gebruikt werd en geen permanente huisvesting bood, waren de meeste gebouwen van hout gemaakt. De legeringsbarakken, kantines, bureelgebouwen en magazijnen waren allen van hout. De weinige stenen gebouwen waren de rijkswoning van de commandant en het nieuwe wachtgebouw. De rijkswoning wordt in de jaren 30 bewoond door de kampopzichter van de Marechaussee dhr. Koudijs.

Het Geniekamp is weer verder naar het oosten verplaatst en bevind zich nu weer rond Hoogte 50. In juli 1918 betrekt Genie-officier A.W. Kooman daar als kampopzichter een nieuwe rijkswoning. Naast opzichter is hij tevens machinist op het smalspoor.

Vanaf Mei 1918 werden de Spoorwegtroepen ingezet voor spoorwerkzaamheden aan een nieuw tracé van Den Dolder naar het vliegveld Soesterberg. Op 3 januari 1919 werden deze werkzaamheden gestaakt in verband met de demobilisatie van de Spoorwegtroepen op die datum. Na overleg met het Ministerie van oorlog werden de werkzaamheden hervat en afgerond door de vaste lichting van de Spoorwegcompagnie.

In de decennia erna wordt het Geniekamp verder uitgebouwd, met stallen en officiers- en onderofficiers kantines nabij de woning van Kooman en een aantal houten barakken/loodsen ten zuiden van de percelen Amersfoortsestraat 78 en 80. In 1926 besloten de militaire autoriteiten het smalspoor naar het noorden door te trekken naar het vliegveld en daar aansluiting te geven op het breedspoor. Op die manier konden zware materialen en springstoffen vanaf de spoorlijn Den Dolder het vliegveld op vervoerd worden en op militair terrein overgeslagen worden op het smalspoor. Via het vliegveld naar het zuiden, over de DoodeWeg met een kruising over de Amersfoortsestraatweg en vervolgens verder het oude traject via de Korndorferlaan. In 1927 was dit voltooid en was het oude tracé langs de Amersfoortsestraat vanaf Huis ter Heide opgebroken en verwijderd. Het oude en nieuwe tracé smalspoor was allebei zogenaamd Decauville-spoor. Dit was een lichte variant dat makkelijk te plaatsen en weer op te breken was. In 1929 werd het tracé herlegt met een zwaardere vast spoor.

Ten Zuid-Oosten van Hoogte 50 bevond zich op de Leusderheide in de jaren 30 een springterrein. Hier werd geoefend in het opblazen van o.a. brugdelen, spoorrails en autowrakken met TNT en andere explosieven. Bij graafwerkzaamheden bij aanleg van de viaduct over de A28  werd een compleet ingegraven spoorwegviaduct gevonden (een overblijfsel van de Spoorweg-genisten van voor 1940).

In 1936 wordt het smalspoorlijntje verlengd met een lus naar het spring-terrein. Op deze manier konden zware materialen zoals brugdelen, gewapend beton en autowrakken per spoor naar het springterrein gereden worden. Op 1 juli 1936 wordt de indienstneming van deze verlengde lus feestelijk gevierd, in combinatie met het 40 jarige bestaan van de Spoorwegtroepen. Over het Smalspoor is bij de entree van Hoogte 50 een ereboog gemaakt. Vanaf daar rijdt de versierde dieselloc de Stormvogel met Commandant van het Regiment Genietroepen Kolonel W.N. Becking en Bat. Commandant Luitenant Kolonel D. v.d. Berg, plus officieren, manschappen en genodigden over het nieuwe tracé. Op de oefenterreinen vinden demonstraties plaats, speelt het Fanfare Korps van de Genie en vinden wedstrijden plaats zoals spoorbiels sjouwen.

Een groot deel van de Leusderhei werd dus door de Genie gebruikt voor oefeningen. Tussen 1922 en 1938 was het Regiment der Genie als volgt opgebouwd:

Staf van het Regiment

Het Eerste Bataljon (Pioniers) bestaande uit een Staf, 2 compagnieën pioniers en 1 compagnie Spoorwegtroepen.

Het Tweede Bataljon (verbindingstroepen) bestaande uit een Staf en 2 compagnieën.

Het Derde Bataljon (Verlichtingstroepen); Staf en twee compagnieën.

De School voor Reserve Officieren der Genie.

In 1938 werden er wijzigingen in de organisatie van het leger doorgevoerd.

Het Bataljon Spoorwegtroepen viel nu onder de pioniers van het eerste Regiment der Brigade Genietroepen. Het Bataljon Spoorwegtroepen omvatte Brugdetachementen en 4 (Spoor)Wegcompagnies

Tijdens het marcheren of het sjouwen met bielzen e.d. kon je de soldaten hun Genie-lied horen zingen, dat als volgt luidde:

Wij zijn de mineurs van 't Nederlandsche leger
en onze naam is overal bekend - Nondeju.
Wij dragen de jas met goud-gehelmde knopen,
de pikhouweel is ons niet onbekend - Nondeju.
En iedereen die mag het weten:
we krijgen vanavond Uienrats te eten.
En Moeder de wasvrouw staat aan de deur.
Dat is de roem van elk mineur.
Dat is de roem van elk mineur!

Naast de genisten oefenden ook de Cavalerie en Infanterie uit Amersfoort op de oostzijde van de Leusderheide en voor manoevres werd ook De Treek regelmatig gehuurd.
In de 
Noord-Oost hoek van de Leusderhei, tegenover de barakken van de Militaire Sportschool, langs de Doornse Grindweg, waren schietbanen aangelegd voor het oefenen van schieten met geweren en pistolen. Vanuit een kleine loods liep een smalspoorlijntje naar de kogelvangers voor het vervoeren van de doelen. De schietbanen zijn tot in de 21e eeuw in gebruik geweest. De barakken van de oude Sportschool bestaan nog altijd en ook het tracé van het smalspoorlijntje is nog zichtbaar. 
Bij de schietbanen was een haf-open overdekte stalling waar de huzaren hun paarden konden stallen tijdens de schiet-oefeningen. Tevens was er een paardenrenbaan op het terrein.

Dieper op de Leusderhei, ten Oosten van de Pyramide van Austerlitz stonden in de jaren 30 experimentele zendmasten van de luchtvaartafdeeling. Dit waren experimenten om bij slecht zicht met bepaalde Radio-stralen vliegtuigen te kunnen loodsen naar de landingsbaan.
Tevens was hier in de buurt het Vliegerstation gesitueerd. Hier werd dagelijks een vlieger of ballon met meetapparatuur opgelaten voor het meten van de meteorologische gegevens en het voorspellen van de weersverwachtingen.